1. In die grote stad Zaltbommel, bommel

Heerste grote watersnood, nood, nood, nood

En zo menig arme drommel, drommel

Die niet zwemmen kon ging dood, dood , dood, dood

 

Refrein:

En te midden van die rommel, rommel

Dreef de torenspits van Bi-Ba-Bommel

En te midden van die rommel, rommel

Dreef de torenspits in ’t rond, rond, rond, rond

 

2. Op een vlot van houten planken, planken

Zat een grote herdershond, hond, hond, hond

Zo erbarmelijk te janken, janken

Omdat hij zijn baas niet vond, vond, vond, vond

 

Refrein

 

3. Een matroos met houten benen, benen

En een rode zwembroek aan, aan, aan, aan

Zat als een klein kind te wenen, wenen

Want zijn schip dat was vergaan, gaan, gaan, gaan

 

Refrein

 

4. 't Was afgrijselijk te aanschouwen, schouwen

Hoe beroofd van haar korset, set, set, set

Een boerin uit Henegouwen, gouwen

Aan kwam drijven op haar vet, vet, vet, vet

 

Refrein

 

5. In een mand met verse broodjes, broodjes

Dreef des bakkers jongste kind, kind¸ kind, kind

Zwaaide met zijn blote pootjes, pootjes

En stonk uren in de wind, wind, wind, wind

 

Refrein

 

6. Op een vloer met nog wat planken, planken

Dreef de doopsgezinde school, school, school, school

Jongens hingen uit de banken, banken

Lapten 't leren aan hun zool, zool, zool, zool

 

Refrein

 

6. In een Ford met lekke banden, banden

Zat een rijke kruidenier, nier, nier, nier

Tussen zijn verkleumde handen, handen

Klemde hij een heel vat bier, bier, bier, bier

 

Refrein

 

7. Een chinees met lange haren, haren

Op zijn rug een linnen zak, zak, zak, zak

Viste met machinegaren, garen

Sinaasappels en tabak, bak, bak, bak

 

Refrein

 

8. Op een ton met houten banden, banden

Zat een brouwer dik en fier, fier, fier, fier

Hij wreef juichend in zijn handen, handen

Hij had nu water voor zijn bier, bier, bier, bier

 

Refrein

 

9. Een heel regiment soldaten, daten

En 'n eskader van de vloot, vloot, vloot, vloot

Wierpen blindelings granaten, naten

En ze zopen zich haast dood, dood, dood, dood

 

Refrein

 

10. De twee zoontjes van de koster, koster

Zaten op het kerkedak, dak, dak ,dak

Samen stekelbaars te vangen, vangen

In de kerkcollectezak, zak, zak, zak

 

Refrein